Posts tagged ‘4e en 5e Europese antiwitwasrichtlijnen’

21 januari 2022

Leerzame boetes van een toezichthouder met vele petten | Wwft

door Ellen Timmer

Er zijn Wwft-plichtige ondernemingen die pas achter de Wwft komen als zij van de toezichthouder een boete krijgen, ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de boekhoudkantoren die in het verleden door sancties achter hun Wwft-verplichtingen kwamen [1] en tegenwoordig worden voorgelicht [2].

Trustkantoren weten uiteraard al lang van de Wwft af maar zitten meer met de vraag op welke manier zij de wet moeten naleven.

Leerzame boete
Sinds enige jaren [3] kunnen door de toezichthouder opgelegde boetes vanwege de niet-naleving van de Wwft openbaar worden gemaakt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat dat in beginsel alle besluiten openbaar worden gemaakt. Als reden voor openbaarmaking wordt onder meer genoemd (‘instellingen’ = Wwft-plichtigen; markering door mij):

Daarnaast leidt het openbaar maken van sanctiebesluiten ertoe dat andere instellingen kennis nemen van de gedragingen die kunnen leiden tot handhaving en de invulling die de toezichthoudende autoriteit aan wettelijke normen geeft.

Het is onverkwikkelijk als Wwft-plichtigen er pas achter komen hoe wettelijke normen moeten worden geïnterpreteerd door oplegging van een boete.

Vele petten
Ik vind dat bekendmaking van interpretatie van regels via boetebesluiten niet hoort te kunnen, zeker niet omdat die toezichthouder in de financiële sector zeer vele petten heeft (meer dan ‘dubbel’). Zo heeft DNB in de sector van de trustkantoren een meervoudige rol: DNB mag wensenlijstjes bij het ministerie van financiën indienen, DNB maakt uitvoeringsregelgeving, DNB legt toezichtbezoeken af en als klapper op de vuurpijl mag DNB ook nog sancties opleggen en openbaar maken.

Hier is sprake van ernstige belangenverstrengeling bij DNB. Terwijl financiële instellingen bij het minste of geringste wegens belangenverstrengeling allerlei maatregelen moeten nemen, kan DNB zijn goddelijke gang gaan.

Mijn standpunt:

  1. Alleen sanctieoplegging als de ondernemer redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van de invulling die aan de wettelijke norm moet worden gegeven.
  2. DNB en AFM horen niet langer sancties te kunnen opleggen. Zij dienen een rol te krijgen die vergelijkbaar is met het Openbaar Ministerie.

Als een ondernemer redelijkerwijs niet op de hoogte kan zijn van een interpretatie, is op zijn hoogst een waarschuwing passend. Nog beter is dat het voorval aanleiding is voor de toezichthouder om bekendheid te geven aan de interpretatie, zodat de belanghebbenden op de hoogte zijn.

Transparantie van het toezicht hoort een van de kernwaarden in het financiële toezicht te zijn.

 

NB Niet alleen onherroepelijke boetes kunnen openbaar worden gemaakt. De gewijzigde Wwft maakt het ook mogelijk boetes waartegen bezwaar is gemaakt of waartegen beroep is ingesteld openbaar te maken. Als het standpunt van de toezicht later onjuist blijkt te zijn geweest, is de publicitaire schade al opgetreden.

 

 

Noten

[1] Een voorbeeld bespreek ik in dit artikel.

[2] Zie het jaarverslag 2019 en het jaarverslag 2020 van het Bureau Financieel Toezicht, waarin werd aangegeven dat men druk is met voorlichting omdat veel boekhouders nog niet van de Wwft afweten. In het verslag 2020 staat:

[3] Dit is geïntroduceerd in de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, dossier overheid.nl.

7 juni 2018

Domicilieverlening in België | Wet tot registratie van de dienstenverleners aan vennootschappen

door Ellen Timmer

Op 1 september aanstaande treedt in België de “Wet tot registratie van de dienstenverleners aan vennootschappen” in werking, naar aanleiding van de verplichtingen die België heeft op grond van de 4e Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD4).

Het begrip dienstenverleners wordt in artikel 3 van de wet als volgt gedefinieerd:

Art. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1° “dienstenverlener aan vennootschappen“: elke natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig een van de volgende diensten aan derden aanbiedt:
a) deelnemen aan de aan- of verkoop van aandelen van een vennootschap met uitzondering van deze van een beursgenoteerde vennootschap;
b) een maatschappelijke zetel aan een onderneming, een rechtspersoon of een soortgelijke juridische constructie verschaffen;
c) een bedrijfs-, administratief of correspondentieadres en andere daarmee samenhangende diensten verschaffen aan een onderneming, een rechtspersoon of een soortgelijke juridische constructie; (…)

Op grond van deze wet mag een dienstenverlener alleen actief zijn zover de hij is geregistreerd bij de Algemene Directie K.M.O.-beleid van de FOD Economie en moet aan integriteitseisen worden voldaan, voor een rechtspersoon:

1° ingeschreven zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
2° een wettelijk bestuursorgaan hebben dat enkel samengesteld is uit personen die beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 2° tot 4° ;
3° een werkelijke leiding hebben die enkel uitgevoerd wordt door personen die beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 2° tot 4° ;
4° uiteindelijke begunstigden hebben die allen beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 2° tot 4° ;
5° zaakvoerders en bestuurders hebben die wettelijk gerechtigd zijn een beroepsactiviteit in België uit te oefenen.

Als een domiciliedienst wordt geboden, gelden extra eisen:

1° over de mogelijkheid beschikt om de gedomicilieerde personen lokalen ter beschikking te stellen met een gedeelte dat de privacy verzekert en die de organen belast met de daadwerkelijke leiding, bestuur of toezicht van de gedomicilieerde persoon toelaten regelmatig te vergaderen;
2° dat ze de lokalen rechtmatig mag gebruiken die ter beschikking worden gesteld van de gedomicilieerde persoon;
3° met de gedomicilieerde personen een overeenkomst sluit die de voorwaarden van bezetting van de lokalen vastlegt die nodig zijn voor de werking van de gedomicilieerde persoon.

Deze dienstenverleners moeten zich aan de Belgische anti-witwaswet houden.

Bij Lydian is een inleiding over deze nieuwe weet te vinden.

Meer informatie:

19 april 2018

European Parliament agrees with publicly accessible register of beneficial owners

door Ellen Timmer

Today European Parliament agreed with publicly accessibly register of beneficial owners of legal entities in Europa. Contrary to what the press release says, the rules do not only regard letterbox companies. The press release is as follows:

Anti-money laundering: MEPs vote to shed light on the true owners of companies

Press Releases
Plenary session ECON LIBE
3 hours ago

  • Identify beneficial owners of companies operating in the EU
  • EP to back closer controls on virtual currencies
  • Greater protection for whistleblowers

To shed light on the true owners of letterbox companies, any citizen will, in future, be able to access data about the beneficial owners of firms operating in the EU.

MEPs supported on Thursday — by 574 votes to 13 votes, with 60 abstentions — a December agreement reached with the Council, which also proposed closer regulation for virtual currencies, like Bitcoin, to prevent them being used for money laundering and terrorism financing.
The agreement represents the fifth and latest update to the EU’s Anti-money laundering Directive and is partly a response to the terrorist attacks of 2015 and 2016 in Paris and Brussels, as well as the Panama Papers leaks.

Public access to information on real owners of firms
The reforms giving citizens the right to access information on the beneficial owners of firms which operate in the EU, could help quash the corrupt use of letterbox companies created to launder money, hide wealth and avoid paying taxes – a practice which received widespread attention in the wake of the Panama Papers.
An additional measure would also open up data on beneficial owners of trusts and similar arrangements to those who can demonstrate a “legitimate interest”. This would make information on trusts available to investigative journalists and non-governmental organisations (NGOs). Member states will also retain the right to provide broader access to information, in accordance with their national law.

Customer verification for virtual currencies
The new measures also address risks linked to prepaid cards and virtual currencies. In a bid to end the anonymity associated with virtual currencies, virtual currency exchange platforms and custodian wallet providers will, like banks, have to apply customer due diligence controls, including customer verification requirements.
These platforms and providers will also have to be registered, as will currency exchanges and cheque cashing offices, and trust or company services providers.

Lower threshold on prepaid cards
Other measures agreed as part of the update include:
a reduction in the threshold for identifying the holders of prepaid cards from currently €250 to €150;
tougher criteria for assessing whether non-EU countries pose an increased risk of money laundering and closer scrutiny of transactions involving nationals from risky countries (including the possibility of sanctions);
protection for whistleblowers who report money laundering (including the right to anonymity);
an extension of the Directive to cover all forms of tax advisory services, letting agents, art dealers, as well as electronic wallet providers and virtual currency exchange service providers.

Quotes

Krišjānis KARIŅŠ (EPP, LV), co-rapporteur said: “Criminal behaviour hasn’t changed. Criminals use anonymity to launder their illicit proceeds or finance terrorism. This legislation helps address the threats to our citizens and the financial sector by allowing greater access to the information about the people behind firms and by tightening rules regulating virtual currencies and anonymous prepaid cards.”
Judith Sargentini (Verts/ALE, NL), co-rapporteur said: “Annually, we lose billions of euros to money laundering, terrorism financing, tax evasion and avoidance — money that should go to fund our hospitals, schools and infrastructure. With this new legislation, we introduce tougher measures, widening the duty of financial entities to undertake customer due diligence. This will shine a light on those who hide behind companies and trusts and keep our financial systems clean. These rules will also be of enormous benefit to developing countries and their fight against illicit outflows of money which is desperately needed for investment in their own societies.”

Next steps
The updated directive will enter into force three days after its publication in the Official Journal of the European Union. Member states will then have 18 months to transpose the new rules into national law.

17 maart 2018

Compliance- en auditfunctie bij Wwft-plichtige ondernemingen

door Ellen Timmer

Voor zover de cliënten, de doelvennootschappen of de relaties van cliënten en doelvennootschappen van het trustkantoor Wwft-plichtig zijn, zal het trustkantoor moeten nagaan of die cliënten, doelvennootschappen en relaties aan de Wwft voldoen. Daarbij is van belang dat niet alle Wwft-plichtigen over een compliance- of auditfunctie behoeven te beschikken.

In het onlangs door de tweede kamer aangenomen eerste wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is het volgende artikel opgenomen:

Artikel 2d
1. Indien het dagelijks beleid van een instelling wordt bepaald door twee of meer personen, wijst een instelling één van de personen die het dagelijks beleid van de instelling bepalen aan die is belast met de verantwoordelijkheid voor de naleving door de instelling van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Voor zover passend bij de aard en omvang van de instelling, beschikt een instelling over een onafhankelijke en effectieve compliancefunctie.
3. De compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving van wettelijke regels en interne regels die de instelling zelf heeft opgesteld en omvat onder meer de taak die strekt tot het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 16, aan de Financiële inlichtingen eenheid.
4. Indien van toepassing en voor zover passend bij de aard en de omvang van de instelling, draagt een instelling er zorg voor dat op onafhankelijke wijze een auditfunctie wordt uitgeoefend ten aanzien van haar werkzaamheden. De auditfunctie controleert de naleving door een instelling van de bij of krachtens deze wet gestelde regels en de uitoefening van de compliancefunctie.

Hier volgt uit dat Wwft-plichtige ondernemingen geen “onafhankelijke en effectieve compliancefunctie” hoeven in te stellen als dat niet passend is bij aard en omvang van die onderneming (lid 2). Een gelijksoortige eis geldt voor de auditfunctie (lid 4).

In de memorie van toelichting werd over dit artikel onder meer het volgende gezegd:

§ 5.1.3. Risicomanagement

Voor banken en andere financiële ondernemingen bestaan ingevolge de Wft reeds verplichtingen tot het opstellen van een risicobeoordeling en het vaststellen van daarop gebaseerde gedragslijnen, procedures en maatregelen, ook voor zover het risico’s op witwassen en terrorismefinanciering betreft. Soortgelijke verplichtingen gelden daarnaast voor trustkantoren en accountants. De met het onderhavige wetsvoorstel geïntroduceerde verplichtingen inzake risicomanagement zullen voor deze instellingen derhalve naar verwachting slechts leiden tot een zeer geringe toename van de administratieve lasten en nalevingskosten. Voor andere instellingen, waaronder in ieder geval de nieuwe categorieën instellingen zoals de aanbieders van kansspelen, is dit een nieuwe verplichting en derhalve een lastenverzwaring.
Het opstellen van een risicobeoordeling en het ontwikkelen van nieuw beleid, procedures en maatregelen vergt in de eerste plaats eenmalige werkzaamheden van een instelling. De hiertoe benodigde werkzaamheden zullen, indien een instelling daarover beschikt, doorgaans worden verricht door de compliancefunctie. De maatregelen die een instelling neemt om een risicobeoordeling op te stellen dienen te worden afgestemd op de aard en omvang van de instelling. Omdat de reikwijdte van de Wwft zich uitstrekt over een breed scala aan instellingen, waaronder ook instellingen die met het oog op hun aard en omvang niet over een compliancefunctie zullen beschikken, zullen de kosten die gepaard gaan bij het opstellen van een risicobeoordeling en beleid, procedures en maatregelen sterk verschillen. (…)

Voor een groot deel van de instellingen zal het inrichten van een compliance- en/of auditfunctie bovendien niet mogelijk of niet evenredig zijn aan de aard en omvang van de instelling: dit geldt in het bijzonder voor natuurlijke personen en eenmanszaken. (…)

Artikel 1f tot en met 2d – risicomanagement
(…) Rechtspersonen of vennootschappen die als instelling in de zin van de Wwft kwalificeren, dienen op grond van artikel 2d een van de personen die het dagelijks beleid van de instelling bepalen aan te wijzen als verantwoordelijk voor de naleving door de instelling van het bij of krachtens de Wwft bepaalde. Door middel van een verwijzing naar instellingen waar het dagelijks beleid wordt bepaald door twee of meer personen, is in het artikel duidelijk gemaakt dat deze verplichting niet geldt voor natuurlijke personen, die naar hun aard niet aan deze bepaling kunnen voldoen.
Op grond van het tweede lid van artikel 2d worden instellingen voorts verplicht om, voor zover dit passend is ten opzichte van de aard en de omvang van de instelling, te voorzien in de invulling van een compliancefunctie. Ook hier geldt dat een natuurlijk persoon, handelend in het kader van zijn beroepsactiviteiten, naar zijn aard niet kan voorzien in een onafhankelijke compliancefunctie. In een dergelijk geval is de verplichting van artikel 2d, tweede lid, niet van toepassing. Daarnaast kan het voor een instelling van beperkte omvang onevenredig en daarmee niet passend zijn om een afzonderlijke compliancefunctie in te richten. De omvang van de instelling, alsmede het type instelling, speelt derhalve een belangrijke rol bij de naleving van deze verplichting.
Ook de wijze waarop de compliancefunctie wordt ingericht, kan op de aard en omvang van de instelling worden afgestemd. De compliancefunctie dient op onafhankelijke en effectieve wijze te worden uitgevoerd. In beginsel betekent dit dat de personen die betrokken zijn bij de uitoefening van de compliancefunctie, niet tevens betrokken zijn bij de activiteiten waarop zij toezicht houden. Echter, bij kleinere instellingen kan het onevenredig zijn om de onafhankelijkheid van de compliancefunctie op deze wijze vorm te geven. Ook is het mogelijk dat een instelling ervoor kiest de compliancefunctie (geheel of gedeeltelijk) uit te besteden.
De uitoefening van de compliancefunctie is gericht op de controle van de naleving van de wettelijke regels en de regels die door een instelling zelf zijn ingesteld. Dit houdt onder meer in dat erop wordt toegezien dat procedures, bijvoorbeeld voor het verrichten van cliëntenonderzoek, in overeenstemming zijn met geldende regelgeving. Indien daarbij onvolkomenheden worden aangetroffen, dient de instelling maatregelen te nemen om deze onvolkomenheden effectief te adresseren. Uit artikel 33, tweede lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn volgt voorts dat het melden van ongebruikelijke transacties en het verstrekken van de benodigde informatie aan de FIU gebeurt door de persoon die belast is met de compliancefunctie. In het derde lid van artikel 2d wordt hierbij aangesloten. Dit neemt overigens niet weg dat het aanmerken van een transactie als ongebruikelijk, doorgaans de verantwoordelijkheid van de eerstelijns functie (de medewerkers verantwoordelijk voor de uitvoering van de dienstverlening van de instelling) is.
Met het vierde lid van artikel 2d wordt de verplichting voor instellingen geïntroduceerd om, indien dit passend is ten opzichte van de aard en omvang van haar onderneming, te voorzien in een onafhankelijke auditfunctie. Hiermee wordt artikel 8, vierde lid, onderdeel b, van de vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd. De verplichting om een auditfunctie in te stellen geldt, zoals ook bij de compliancefunctie het geval is, naar haar aard alleen voor rechtspersonen en vennootschappen die als instelling kwalificeren.
Voor de toepassing van deze wet dient de auditfunctie de naleving van het bij of krachtens de Wwft bepaalde door de instelling, alsmede de uitoefening van de compliancefunctie, op onafhankelijke wijze te controleren. Dat geldt in het bijzonder voor het controleren van de werking van de gedragslijnen, procedures en maatregelen om geïdentificeerde risico’s te beheersen. Indien de auditfunctie hierbij gebreken constateert, ligt het in de rede dat deze gemeld worden en dat de personen die het dagelijks beleid van de instelling bepalen, ervoor zorg dragen dat de noodzakelijke wijzigingen worden doorgevoerd in de gedragslijnen, procedures en maatregelen. De intensiteit van de invulling van de auditfunctie dient te worden afgestemd op het risicoprofiel van de instelling. Zoals hiervoor reeds is toegelicht ten aanzien van de compliancefunctie, geldt ook voor de invulling die wordt gegeven aan de mate van onafhankelijkheid van de auditfunctie dat dit afhankelijk is van de aard en omvang van de instelling.

Uiteraard zal het voorstel nog door de eerste kamer moeten worden behandeld.

Meer informatie:

Een variant van dit artikel verscheen op mijn algemene weblog.

12 maart 2018

Trustkantoor en ubo

door Ellen Timmer

Op 6 maart jl. heeft de tweede kamer de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn aangenomen. In het kader van de behandeling zijn op 5 maart jl. zijn vragen beantwoord over het begrip ‘ubo’, die met name betrekking hebben op de positie van trustkantoren:

Tijdens de plenaire behandeling (…) heb ik uw Kamer toegezegd om voor de stemmingen over dit wetsvoorstel op 6 maart 2018 schriftelijk terug te komen op twee vragen. Het betreft de vraag of een trustkantoor, bij wijze van uiterste terugvaloptie, zelf als uiteindelijk belanghebbende (ultimate beneficial owner, UBO) van een vennootschap kan worden aangemerkt en kan worden geregistreerd, alsmede de vraag in hoeverre het fonds voor gemene rekening bij de registratie van UBO-informatie wordt betrokken. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

1. Trustkantoren en de UBO’s bij trustdienstverlening
Het lid Leijten heeft gevraagd naar de verplichtingen voor trustkantoren om de UBO’s bij hun dienstverlening te achterhalen. Daarbij heeft het lid Leijten ook de registratie van UBO’s van vennootschappen waaraan door trustkantoren diensten worden verleend aan de orde gesteld. Zij heeft er daarbij toe opgeroepen dat (het hoger leidinggevend personeel van) een trustkantoor niet gebruikt moet kunnen worden om de UBO’s van deze vennootschappen uit het zicht te houden.
Met deze vragen worden twee afzonderlijke verplichtingen, die hun beslag zullen krijgen in twee afzonderlijke wetsvoorstellen, aan de orde gesteld. Het betreft in de eerste plaats de verplichting voor trustkantoren om in het kader van het cliëntenonderzoek de UBO’s in kaart te brengen die bij hun dienstverlening zijn betrokken. Deze verplichting maakt voor een groot deel reeds onderdeel uit van de Wet toezicht trustkantoren en de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014 en worden, in overeenstemming met de vereisten van de vierde anti-witwasrichtlijn, uitgebreid in het voorstel voor de Wet toezicht trustkantoren 2018.
In de tweede plaats zien de vragen op de verplichting voor vennootschappen om de informatie over hun UBO’s te registreren in het op te zetten UBO-register. Hiertoe behoren ook de vennootschappen waaraan door trustkantoren diensten worden verleend. Deze verplichtingen krijgen hun beslag in het wetsvoorstel Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden.

1.1 Trustkantoor moet de UBO’s identificeren voor aanvang van dienstverlening
Trustkantoren zijn op grond van de Wet toezicht trustkantoren verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is een trustkantoor in geen geval toegestaan om trustdiensten te verlenen indien dit cliëntenonderzoek niet heeft geleid tot het wettelijk voorgeschreven resultaat. Dat betekent concreet, zoals mevrouw Leijten tijdens het debat reeds aangaf, dat een trustkantoor alleen een zakelijke relatie mag aangaan of een incidentele trustdienst mag verlenen als deze bij het cliëntenonderzoek de UBO’s bij zijn dienstverlening heeft geïdentificeerd en de identiteit van de UBO’s heeft geverifieerd. [1] Deze verplichting betreft niet alleen de UBO’s van de cliënt van het trustkantoor, maar ook de UBO’s van de vennootschap of trust waarop de dienstverlening van het trustkantoor zich richt (in het geval van een vennootschap: «de doelvennootschap»). Het identificeren van de UBO’s en het verifiëren van de identiteit van de UBO’s voorafgaand aan de dienstverlening moet voorkomen dat de dienstverlening van een trustkantoor wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme.
Een trustkantoor moet de informatie over de identiteit van de UBO’s vastleggen in het cliëntdossier en deze informatie actueel houden gedurende de periode waarin trustdiensten worden verleend (gedurende de looptijd van de zakelijke relatie). Het cliëntenonderzoek is om die reden een doorlopende verplichting. Als het trustkantoor gedurende de zakelijke relatie niet langer aan de verplichtingen van het cliëntenonderzoek kan voldoen, bijvoorbeeld omdat de UBO’s bij de trustdienstverlening wijzigen en niet meer kunnen worden geïdentificeerd, dan is het trustkantoor verplicht zijn dienstverlening te beëindigen.

1.2 De registratie van de UBO’s in het register
Naast de verplichting voor trustkantoren om de UBO’s bij hun dienstverlening in beeld te hebben, zal conform de vierde anti-witwasrichtlijn een verplichting gaan gelden voor rechtspersonen en ondernemingen om hun eigen UBO’s bij te houden en te registreren in het op te zetten UBO-register. Hierin zal met het wetsvoorstel Implementatie registratie uiteindelijk belanghebbenden worden voorzien. Een vergelijkbare verplichting zal in de toekomst ook gaan gelden ten aanzien van trusts en soortgelijke juridische constructies. Op 20 december 2017 is een politiek akkoord bereikt over het richtlijnvoorstel tot wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn waar dit uit volgt. [2]
Voornoemde, afzonderlijke, verplichting tot registratie van UBO-informatie zal ook gelden voor de vennootschappen en trusts ten behoeve waarvan trustkantoren diensten verlenen. In twee situaties is het mogelijk dat de UBO’s van het trustkantoor als één van de UBO’s van een vennootschap (niet zijnde het trustkantoor zelf) of van een trust geregistreerd kunnen worden. In die situaties kunnen de UBO’s van het trustkantoor echter nooit als de enige UBO’s van de vennootschap of trust staan geregistreerd, zodat het trustkantoor niet gebruikt kan worden om de UBO’s van de vennootschap of trust te verhullen.
Voor een goed begrip van deze twee situaties ga ik hieronder afzonderlijk in op de regels voor het bepalen van de UBO van een vennootschap of trust.

1.2.1 Registratie (UBO’s van) trustkantoor als UBO van doelvennootschappen
De UBO’s van een vennootschap zijn de natuurlijke personen die het uiteindelijk eigendom hebben in of de uiteindelijke zeggenschap hebben over de vennootschap. In artikel 3, zesde lid, onderdeel a, van de vierde anti-witwasrichtlijn is uitgewerkt welke natuurlijke personen ten minste als de UBO van een vennootschap moeten worden aangemerkt. Het betreft in de eerste plaats personen die, al dan niet direct, aandelen, stemrechten of een eigendomsbelang houden in een vennootschap. Daarbij wordt een indicatief percentage van 25% gehanteerd: personen die meer dan 25% van de aandelen, stemrechten of eigendomsbelang in een vennootschap houden, moeten in elk geval als UBO te worden aangemerkt. Tegelijkertijd kunnen ook natuurlijke personen met een lager percentage aan aandelen, stemrechten of eigendomsbelang in een vennootschap als UBO worden aangemerkt, indien sprake is van een andere wijze van uiteindelijke zeggenschap. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan contractuele betrekkingen. Als bij uitputting van alle mogelijke middelen er geen natuurlijke personen worden gevonden die op voornoemde gronden kwalificeren als UBO, moet op grond van artikel 3, zesde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn het hoger leidinggevend personeel van de vennootschap als UBO aangewezen worden. Het betreft nadrukkelijk een terugvaloptie: het aanwijzen van het hoger leidinggevend personeel als UBO kan alleen indien i) alle mogelijke maatregelen door een vennootschap zijn ingezet om op eerder genoemde gronden de UBO’s vast te stellen en er ii) geen gronden voor verdenking van witwassen en terrorismefinanciering bestaan. [3] Slechts in uitzonderlijke situaties kan het hoger leidinggevend personeel van een vennootschap dus als UBO worden geregistreerd.
Trustkantoren kunnen verschillende diensten verlenen. Deze dienstverlening kan onder meer bestaan uit het optreden als bestuurder van een doelvennootschap. Zoals onder 1.1 aangegeven mag een trustkantoor slechts overgaan tot dienstverlening, als het trustkantoor de UBO’s van zowel de cliënt, als de doelvennootschap heeft geïdentificeerd en de identiteit van de UBO’s heeft geverifieerd. Voorafgaand aan de dienstverlening kan het trustkantoor zichzelf derhalve nooit aanmerken als hoger leidinggevend personeel van een doelvennootschap. Zolang de dienstverlening van het trustkantoor niet aanvangt en het trustkantoor niet optreedt als bestuurder, kan de vennootschap (de UBO’s van) het trustkantoor ook niet als diens UBO registreren in het UBO-register.
Na aanvang van de dienstverlening door het trustkantoor, kan het trustkantoor wel kwalificeren als het hoger leidinggevend personeel van de doelvennootschap. Dit kan er echter nooit toe leiden dat de UBO’s van het trustkantoor als enige UBO’s van de doelvennootschap worden geregistreerd. Zou het trustkantoor bij het doorlopend cliëntenonderzoek gedurende de dienstverlening geen andere UBO’s van de doelvennootschap meer kunnen identificeren dan zichzelf, dan bestaan er gronden voor verdenking van witwassen of terrorismefinanciering. Immers, het is op dat moment niet langer duidelijk wie het uiteindelijk belang heeft bij de dienstverlening door het trustkantoor en wie er achter de doelvennootschap schuilgaat. Omdat het daardoor niet meer mogelijk is de UBO’s van de doelvennootschap te identificeren, moet de dienstverlening van het trustkantoor in dat geval worden beëindigd. Daarna is het trustkantoor niet langer bestuurder van de doelvennootschap. De doelvennootschap kan daardoor in het UBO-register (de UBO’s van) het trustkantoor niet opgeven als diens UBO.
Als het trustkantoor samen met anderen als bestuurder van een doelvennootschap optreedt, zouden de UBO’s van het trustkantoor wel als UBO’s van de doelvennootschap geregistreerd kunnen worden. Indien er met het trustkantoor ook andere natuurlijke personen of rechtspersonen optreden als bestuurder van een doelvennootschap, kan op voorhand niet worden uitgesloten dat het in uitzonderingsgevallen mogelijk is dat de bestuurders in hun hoedanigheid van hoger leidinggevend personeel als UBO kunnen worden aangemerkt. Dat kan, als er op gronden van eigendom of uiteindelijke zeggenschap geen andere UBO’s van de doelvennootschap worden gevonden en er tevens geen gronden zijn voor verdenking van witwassen of terrorismefinanciering. In het UBO-register moet het voltallige hoger leidinggevend personeel worden ingeschreven, waartoe in een dergelijk geval ook het trustkantoor behoort. Van verhulling is in die situatie geen sprake, omdat ook de overige bestuurders van de doelvennootschap worden geregistreerd.

1.2.2 Registratie van trustkantoren als trustee van een trust
Trustkantoren kunnen voorts optreden als trustee voor een trust. [4] In het geval van een trust of soortgelijke juridische constructie schrijft de vierde anti-witwasrichtlijn voor dat zowel de oprichter(s) van de trust, als ook de trustee(s), de eventuele protector en de begunstigde(n) van de trust als UBO’s kwalificeren.
Als een trustkantoor in het kader van zijn dienstverlening optreedt als de trustee van een trust, kwalificeren de UBO’s van het trustkantoor tevens als de UBO’s van de trust. Zoals hierboven aangegeven is de trustee slechts één van de UBO’s van een trust. Ook de oprichter(s), de eventuele protector en de begunstigden, alsmede eventuele andere natuurlijke personen die op enige wijze de uiteindelijke zeggenschap uitoefenen over de trust, dienen als UBO te worden aangemerkt en zullen geregistreerd moeten worden. Het is in deze gevallen dan ook niet mogelijk de UBO’s van de trust te verhullen door alleen de UBO’s van het trustkantoor in het UBO-register op te nemen.

1.2.3 Overige dienstverlening door trustkantoren
Trustkantoren kunnen voorts ook andere diensten verlenen, waaronder het verlenen van domicilie (een postadres) aan een vennootschap, in combinatie met aanvullende werkzaamheden, het gebruikmaken van een doorstroomvennootschap voor een cliënt en het verkopen van rechtspersonen of het bemiddelen daarbij. In geen van deze gevallen verkrijgt het trustkantoor een functie als hoger leidinggevend personeel bij zijn cliënt of bij de doelvennootschap. Bij het verlenen van deze trustdiensten is het derhalve niet mogelijk dat het trustkantoor gebruikt wordt om de UBO’s van de cliënt of doelvennootschap uit het zicht te houden.

1.3 Motie van het lid Leijten
Het lid Leijten heeft over dit onderwerp ook een gewijzigde motie ingediend. [5] Voor zover die motie tot doel heeft te zorgen dat een trustkantoor altijd de UBO’s bij de dienstverlening van het trustkantoor identificeert en de identiteit van de UBO’s verifieert, kan ik mij daarin vinden. De eisen voor het cliëntenonderzoek en de voorwaarden voor het verlenen van trustdiensten worden verder aangescherpt in het voorstel voor de Wet toezicht trustkantoren 2018. Ik streef ernaar dat dit wetsvoorstel op zeer korte termijn bij uw Kamer wordt ingediend.

2. Het fonds voor gemene rekening en de registratie van UBO-informatie
In de tweede plaats kom ik graag terug op een vraag van het lid Van der Lee. Het lid Van der Lee vroeg in hoeverre het fonds voor gemene rekening betrokken zal worden bij de centrale registratie van UBO-informatie. Zoals de heer Van der Lee tijdens het debat reeds aangaf, is er een onderzoek gestart naar de wijze waarop het fonds voor gemene rekening zich verhoudt tot de uit de vierde anti-witwasrichtlijn voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de centrale registratie van UBO’s en de daarmee beoogde doelstellingen. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
In dit verband is het in december 2017 bereikte Europese politiek akkoord over het richtlijnvoorstel tot wijziging van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn relevant. Als gevolg hiervan zullen onder meer aanpassingen van de verplichtingen tot de centrale registratie van UBO’s worden doorgevoerd. De definitieve tekst van de wijzigingsrichtlijn zal naar verwachting aan het eind van dit voorjaar worden vastgesteld en in werking treden. Bij het bezien van de mogelijke gevolgen die deze wijzigingsrichtlijn zal hebben voor de opzet van het Nederlandse register van uiteindelijk belanghebbenden, zal ook de rol van fondsen voor gemene rekening worden betrokken. Zoals ik tijdens het debat op 21 februari jl. reeds heb toegezegd, zal uw Kamer hierover op korte termijn nader worden geïnformeerd.

(…)

1 Artikel 14, eerste lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
2 Zie http://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2017/12/20/money-laundering-and-terrorist-financing-presidency-and-parliament-reach-agreement.
3 Artikel 3, zesde lid, onderdeel a, onder (ii) van de vierde anti-witwasrichtlijn.
4 De Angelsaksische rechtsvorm «trust» is een juridische constructie waarbij vermogensbestanddelen worden toevertrouwd aan een beheerder (trustee) die deze vermogensbestanddelen en/of de inkomsten daaruit overeenkomstig een trustakte aanwendt voor één of meer begunstigden. De juridische constructie «trust» moet worden onderscheiden van een «trustkantoor».
5 Kamerstuk 34 808, nr. 14.

28 februari 2018

DNB vraagt financiële instellingen naar voorbereiding AMLD4 terwijl regelgeving niet transparant is

door Ellen Timmer

Het doet vreemd aan dat DNB vandaag in een nieuwsbericht bekend maakt dat financiële instellingen (maar trustkantoren worden niet genoemd) worden gevraagd naar hun voorbereidingen op de wijzigingen in de Wwft, terwijl de inhoud van die regelgeving en de doorwerking in de Nederlandse praktijk  niet transparant is.

Dat kan worden afgeleid uit de consultatiereacties op het uitvoeringsbesluit waarover ik vandaag schreef. Onder meer is schimmig hoe de begrippen ‘PEP’ en ‘ubo’ in de Nederlandse rechtspraktijk moeten worden geïnterpreteerd.

Zo schrijft de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht dat de ubo-definities al niet eenvoudig zijn te hanteren en dat dit extra wordt gecompliceerd als in het Uitvoeringsbesluit Wwft en de handelsregisterwet verschillende ubo-definities worden opgenomen.

Nieuwsbericht DNB:

Enquête over voorbereiding vierde anti-witwasrichtlijn
In maart kunnen deze instellingen in de online-enquête aangeven waar zij uitdagingen en knelpunten zien en wat hun informatiebehoeften zijn. Mede op basis van de reacties zal DNB in 2018 haar Leidraad Wwft actualiseren.

Aanscherping Wwft
In mei 2015 is de vierde anti-witwasrichtlijn aangenomen (2015/849). Nederland implementeert deze Europese richtlijn in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit betekent onder meer dat deze wet in 2018 op verschillende onderdelen zal worden aangescherpt. Bijvoorbeeld op het gebied van risicoanalyse, cliëntonderzoek en de definities van ultimate beneficial owners (UBO’s) en politically exposed persons (PEP’s). De wijzigingen kunnen met zich meebrengen dat instellingen belangrijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering moeten maken. DNB vindt het belangrijk dat instellingen tijdig voorbereidingen treffen om te voldoen aan de aangescherpte Wwft. Dit geldt voor banken, levensverzekeraars, betaalinstellingen en money transfer instellingen.

Het is onbegrijpelijk dat DNB voorbereidingen verwacht van financiële instellingen, terwijl het wetgevende proces nog niet is afgerond.

Dit bericht verscheen ook op mijn algemene weblog.

22 februari 2018

Behandeling Wwft-wetsvoorstel gaat voornamelijk over trustkantoren

door Ellen Timmer

Gisterenavond is het eerste van de twee wetsvoorstellen over implementatie van AMLD4 in de Wwft in de tweede kamer behandeld.
Trustkantoren worden uitgebreid besproken, wat de vraag oproept waarom ondernemend Nederland geconfronteerd wordt met regelgeving die kennelijk alleen voor trustkantoren bedoeld is.

Voor mijn algemene weblog schreef ik een artikel naar aanleiding van het ongecorrigeerd stenogram.

Meer informatie: het ongecorrigeerd stenogram en drie moties (uboregisterdefinitie ubo en lidstaatopties).

30 januari 2018

Witwasontwikkelingen

door Ellen Timmer

De laatste witwas- en terrorismebestrijdingsontwikkelingen:

1 november 2016

CCBE: the objective of AMLD4 has shifted to tax policies

door Ellen Timmer

In the latest newsletter the Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) pays attention to the 4th Anti-Money Laundering Directive (AMLD4). The CCBE believes that the objective has shifted away from fighting terrorism and towards strengthening measures to prevent tax avoidance (which is legal) and tax evasion (which is illegal).
Read more on my general weblog.

28 juli 2016

Lijst van hoog risico landen vastgesteld door Europese Commissie | AMLD4

door Ellen Timmer

Op 14 juli jl. heeft de Europese Commissie bekend gemaakt dat de lijst van hoog risico landen in de sfeer van witwas- en terrorismefinancieringsbestrijding voorlopig is vastgesteld door middel van een gedelegeerde verordening. De lijst wordt definitief nadat is gebleken dat Europees Parlement en de Europese Raad geen bezwaar hebben aangetekend.

De lijst bevat drie rubrieken:

I. Derde land met een hoog risico
1 Afghanistan
2 Bosnië en Herzegovina
3 Guyana
4 Irak
5 Laos
6 Syrië
7 Uganda
8 Vanuatu
9 Jemen

II. Derde land met een hoog risico
Iran

III. Derde land met een hoog risico
Democratische Volksrepubliek Korea (DVK)

Meer informatie is te vinden in het artikel dat ik op mijn persoonlijke weblog heb geplaatst.

%d bloggers liken dit: