Op 5 januari jl. is een belangrijk vonnis over opzegging door een bank gewezen, dat nog niet via rechtspraak.nl openbaar is gemaakt. De uitspraak is van belang voor trustkantoren en andere vermeende hoog risico branches.
In deze zaak maakte het trustkantoor bezwaar tegen opzegging door de bank, die de opzegging motiveerde door te stellen dat trustkantoren niet meer passen in haar ‘risk appetite‘, tenzij een breed scala aan diensten wordt afgenomen. De Rechtbank Amsterdam overweegt dat het toetsingskader als volgt luidt, waarbij ik de namen van partijen heb vervangen door [trustkantoor] en [bank]:
4.2. Vast staat, [trustkantoor] heeft dit ook niet betwist, dat [bank] een contractueel recht tot opzegging heeft. Het beginsel van de contractsvrijheid brengt ook mee dat iedereen het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan met een ander. Ook banken hebben dit recht. Banken kunnen bovendien zonder meer een gerechtvaardigd belang hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dit belang kan eraan in de weg staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden. Dit recht is fundamenteel en zwaarwegend, maar het is niet onbegrensd. Bij de begrenzing van dit recht voor banken is onder meer van belang dat hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht meebrengt, ook ten opzichte van derden. Met de belangen van die derden dienen zij rekening te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, laat staan om een bedrijf te exploiteren, zonder te beschikken over een betaalrekening bij een bank. Dit geldt niet alleen voor natuurlijke personen, maar ook voor rechtspersonen. Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. Weliswaar geldt de wettelijke verplichting van artikel 4:7If van de Wet op het financieel toezicht (Wft), die voor consumenten geldt, niet voor rechtspersonen, maar daaruit vloeit niet voort dat de contractsvrijheid van banken ten opzichte van rechtspersonen in het geheel niet kan worden ingeperkt. Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan, of aan te houden, met een rechtspersoon. Of die verplichting bestaat dient te worden bepaald door het belang van de bank te onderzoeken en af te wegen tegen het belang van de klant. Het is dus aan de rechtbank de belangen van zowel [bank] als [trustkantoor] te onderzoeken en deze tegen elkaar af te wegen (zie ook HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652).
De Rechtbank oordeelt dat van individuele verwijten aan het adres van het trustkantoor in deze zaak geen sprake is en dat de hiervoor bedoelde afweging in het voordeel van het trustkantoor uitvalt:
4.8. Dit leidt tot de volgende belangenafweging. Uit 4.7 volgt dat het besluit om afscheid te nemen van [trustkantoor] een beleidsmatige keuze was. Op zichzelf staat het een bank vrij haar beleid met betrekking tot het accepteren en behouden van cliënten te wijzigen, maar bij de wijze waarop daaraan in een concreet geval uitvoering wordt gegeven, geldt wel de maatstaf zoals weergeven onder 4.2. De wens van [bank] om de genoemde risico’s uit te sluiten is legitiem, maar moet afgewogen worden tegen de belangen van [trustkantoor]. De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken het belang van [trustkantoor] bij voortzetting van de bankrelatie zwaarder dient te wegen dan het belang van [bank] bij beëindiging daarvan. Beëindiging van de relatie zal er immers toe leiden dat de kans groot is dat [trustkantoor] haar onderneming niet meer kan voortzetten, terwijl er geen concrete aanwijzingen bestaan dat juist [trustkantoor] een integriteitsrisico vormt voor [bank] en/of dat [bank] daardoor voor onevenredig hoge kosten wordt geplaatst. Het belang van [bank] bij beëindiging van de bankrelatie is op dit moment dan ook relatief beperkt.
De uitspraak maakt duidelijk dat banken onrechtmatig handelen als zij legitieme ondernemingen uitsluiten van het bancaire systeem. Dit ligt in het verlengde van de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 die ik hier al besprak.
Zie over dit onderwerp de berichten op dit blog met de tags de-risking en dienstweigering banken.
Geef een reactie