Geschiktheidseis geïntroduceerd in de Wet toezicht trustkantoren

door Compliance Platform Trustkantoren

Onlangs is een wetsvoorstel (*) door de Tweede Kamer aangenomen, waarin de Wet toezicht trustkantoren wordt gewijzigd op het punt van geschiktheidstoets en de betrouwbaarheidstoets. De wijziging is blijkens het wetsvoorstel zoals aan de Eerste Kamer is voorgelegd als volgt:

In de artikelen 4, onderdeel b, en 11, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren wordt telkens «de deskundigheid» vervangen door: de geschiktheid.

De memorie van antwoord zegt het volgende over het begrip “geschiktheid”:

Er is gekozen om de term geschikt te hanteren in plaats van de term deskundig omdat de term geschikt beter aangeeft dat er bij de beoordeling van bestuurders en commissarissen breder getoetst wordt dan alleen op kennis en ervaring. In de toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen dat bijvoorbeeld ook op vaardigheden en professioneel gedrag wordt getoetst. Een bestuurder of commissaris die zich niet professioneel gedraagt kan bijvoorbeeld in de nieuwe situatie aangemerkt worden als «niet geschikt» in plaats van «niet deskundig». Ook benadrukt de term geschiktheid beter dat niet alleen naar individuele deskundigheid wordt gekeken maar naar de vraag of de betrokkene geschikt is om zitting te nemen in het bestuurs- of toezichthoudend orgaan, rekening houdend met de samenstelling van dit orgaan. De nieuwe geschiktheidseis is, net als de huidige deskundigheidseis, een open norm waarbij geen nadere wettelijke eisen zijn gesteld. Wel is deze norm door de toezichthouders nader geduid door de Beleidsregel Deskundigheid 2011. De begripsverandering bevestigt en benadrukt de reeds ingezette weg en zal beperkte gevolgen hebben voor deze beleidsregel. Vandaar dat niet is gewacht op een evaluatie van de beleidsregel.

Het overgangsrecht is als volgt omschreven:

Indien een persoon als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, en 11, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet deskundig is, wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht te beschikken over de daartoe ingevolge de Wet toezicht trustkantoren vereiste geschiktheid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.

Zie over de achtergrond van deze regelgeving ook de brief van de minister van financiën van 20 oktober 2011:

Het wetsvoorstel ter verbetering van de geschiktheid- en betrouwbaarheidstoets heb ik eind mei 2011, als onderdeel van een pakket aan wetsvoorstellen op het terrein van de financiële markten, bij de Tweede Kamer ingediend (kamerstukken 2010/11, 32 786, nr.2).

Op 24 oktober 2011 zal hierover een wetgevingsoverleg plaatsvinden. Met de adviezen van DNB en AFM is uiteraard rekening gehouden bij het opstellen van het wetsvoorstel. Dit staat ook zo verwoord in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Niet alle punten van de toezichthouders zijn overgenomen. Hierop zal ik aan de hand van de wetgevingswensen van de AFM kort ingaan.

De AFM geeft in haar wetgevingsbrief de voorkeur aan een ‘paraplu’-bepaling waarin zowel het element van deskundigheid als betrouwbaarheid is vervat. Omdat deskundigheid en betrouwbaarheid van een geheel andere aard zijn, en daardoor een andere uitwerking behoeven, heb ik daarvoor niet gekozen. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat betrouwbaarheid een ondeelbaar begrip is waadoor niet relevant is waar een bestuurder of commissaris binnen de financiële sector werkzaam is. Deskundigheid, en de nieuwe term geschiktheid, zijn daarentegen afgestemd op het soort branche en onderneming waarbij ook de samenstelling van het gehele bestuurs- of toezichthoudend orgaan een belangrijke rol speelt. De situatie dat iemand zowel kan worden aangemerkt als geschikt (wat betreft kennis, ervaring, vaardigheden en professioneel gedrag) en tevens als onbetrouwbaar (vanwege een antecedent), zal niet lang voortbestaan. Een onbetrouwbare bestuurder of commissaris zal immers zijn functie niet mogen aanvaarden of, indien het om een nieuw antecedent gaat, zijn functie moeten neerleggen.

Tot slot wordt door de AFM gesproken van een dubbele toetsing, terwijl de strekking van het wetsvoorstel een toets door de vergunningverlenende toezichthouder inhoudt met daarnaast een marginale toetsing door de niet-vergunningverlenende toezichthouder. Omdat reeds in de huidige situatie bestaande praktijk is dat de toezichthouders met elkaar meekijken bij de toetsen, zullen de meerkosten mijns inziens beperkt blijven. Nieuw is dus niet de manier van toetsen maar vooral het feit dat de niet-vergunningverlenende toezichthouder in dit proces een doorslaggevende stem krijgt indien zij, in tegenstelling tot de vergunningverlenende toezichthouder, een persoon ongeschikt of onbetrouwbaar acht.

(*) 32 786 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet financiële markten BES en de Wet toezicht trustkantoren in verband met de introductie van de geschiktheidseis en de versterking van de samenwerking tussen de toezichthouders in het kader van de geschiktheidstoets en de betrouwbaarheidstoets

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.